vrijdag 21 juni 2019

De situatie in de CGK (3) samenwerkingsgemeenten


Een aspect dat in de discussie over de situatie in de CGK onderbelicht blijft is dat het bij de gemeenten die overgaan tot de bevestiging van vrouwelijke ambtsdragers om samenwerkingsgemeenten gaat. Dat is geen toeval en in dit blog wil ik beschrijven wat er kerkrechtelijk gezien aan de hand is.

Al in de jaren ’70 deed de synode van de CGK de oproep om samenwerking te zoeken met gemeentes van de NGK. Die plaatselijke samenwerking werd gezocht met het oog op een toekomstig samengaan van beide kerkverbanden. Zo’n samengaan dient niet alleen van bovenaf te worden georganiseerd en daarom was het een goede keuze om onderop te beginnen en dat naar boven te laten doorwerken.

Na een tijd van kennismaking ontstonden de eerste samenwerkingsgemeenten. Die bestaan nu al weer tientallen jaren. De gemeente van Arnhem bijvoorbeeld is al sinds 1995 een samenwerkingsgemeente. Dat houdt in dat er één gemeente en één kerkenraad is. Die ene gemeente is lid van twee kerkverbanden. Formeel ben je als kerklid nog lid van één van die beide kerkverbanden. Maar dat is voorlopig, met het oog op een toekomstig samengaan van de kerkverbanden.

Daarbij is goed om te bedenken dat een fusiekerk altijd meer diversiteit zal hebben dan elk van de losse kerkverbanden. Een fusiekerk zal dus, nog meer dan de huidige kerkverbanden, alleen de meest wezenlijke zaken vast dienen te leggen en zo meer ruimte bieden aan plaatselijke diversiteit. Iets wat ze op dit moment in de GKV en NGK lijken te begrijpen met het oog op de toekomstige kerkorde.
In de tijd voorafgaand aan de fusie hebben de samenwerkingsgemeenten te maken met verschillend kerkrecht. Daarom zijn er allerlei regelingen geschreven om de voorlopige situatie in de samenwerkingsgemeenten te regelen.

Het grote probleem voor de samenwerkingsgemeenten met CGK-achtergrond is dat een toekomstige fusie van kerkverbanden helemaal uit beeld is geraakt. Daardoor wordt de tijdelijke situatie van een samenwerkingsgemeente een situatie die in principe oneindig lang kan voortbestaan. Daar hebben de samenwerkingsgemeenten zelf niet voor gekozen, maar ze ondervinden er in de praktijk wel de moeite van. Ze voelen zich ‘klem en verloren’.[1]

Ondertussen zijn de ontwikkelingen in samenwerkingsgemeenten zelf doorgegaan. Naarmate een samenwerkingsgemeente langer bestaat voelen veel minder leden zich specifiek verbonden aan één van beide kerkverbanden. Dat is een logische én goede ontwikkeling. Logisch omdat nieuwe leden hebben gekozen voor de samenwerkingsgemeente en niet voor de CGK of NGK. Goed omdat met het oog op een landelijke kerkfusie alvast zichtbaar wordt wat voor identiteit zo’n fusiekerk krijgt en dat die identiteit inderdaad niet meer in één van beide kerkverbanden kan liggen.

Het is begrijpelijk dat voor deze gemeenten op een gegeven moment het kerkrecht gaat knellen. Dat komt des te meer doordat bij verschillen in kerkrecht de gemeente niet altijd zelf mag kiezen wat goed en opbouwend is in de eigen situatie. Dat laatste is aan de hand rond vrouwelijke ambtsdragers. De regeling schrijft nu voor dat als één van beide kerkverbanden geen vrouwelijke ambtsdragers kent, die in een samenwerkingsgemeente ook niet zullen worden aangesteld. [2] Achtergrond van deze regeling is een principe dat met name vanuit de CGK steeds weer herhaald wordt: dat samenwerkingsgemeenten zich dienen te houden aan de minst verstrekkende kerkorde.[3] Vanuit samenwerking gedacht lijkt mij dit een niet zo principieel principe, het komt er op neer dat je zegt: samenwerken prima, maar wel op ónze voorwaarden. Dat is iets dat je naar mijn overtuiging niet van samenwerkingsgemeenten kan vragen. En zo is het goed verklaarbaar dat dit in sommige gemeenten zozeer knelt dat men overgaat tot het wel bevestigen van vrouwelijke ambtsdragers.

Een ander gevolg van deel uitmaken van twee of meer kerkverbanden is dat bepaalde kerkelijke ‘logica’ ineens heel anders overkomt. Ik denk aan de volgende opmerking van prof. Selderhuis in zijn lezing op de ambtsdragersconferentie: “Dit principe betekent naar de ene kant dus dat het niet maar onfatsoenlijk maar onkerkelijk en naar mijn gedachte zondig is als besluiten die we biddend, bij een open Bijbel en na overleg samen genomen hebben, naast je neer te leggen.” Deze redenering is ‘logisch’ als je lid bent van één kerkverband. Dit wordt heel ingewikkeld als je lid bent van twee kerkverbanden waarbij de ene vergadering (CGK 1998), biddend en bij een open Bijbel, een ander besluit neemt dan de andere vergadering (NGK 2004). Heeft de ene vergadering dan beter gebeden dan de ander en hoe meet je dat? Leidt God synodevergaderingen tot verschillende Bijbelse besluiten? En wat nu als je je als gemeente sterk herkent in het ene besluit en je het vanwege de andere vergadering toch niet mag? Opvallend genoeg deed Selderhuis deze uitspraak zonder zich er rekenschap van te geven dat het bij samenwerkingsgemeenten echt anders ligt.

Terzijde, de wijze waarop een biddende houding op deze manier een argument in een discussie wordt is dubieus. Het heeft toch iets van: als je wat anders vindt dan trek je een biddend genomen besluit (door dat gebed blijkbaar extra gewichtig) in twijfel. Alle keren dat ik het niet eens was met een synodebesluit heb ik dit argument gehoord, en alle keren had ik de sterke gewaarwording met dit argument gemanipuleerd te worden. We mogen ervan uitgaan dat christenen, kerkenraden, classes en synodes hun werk biddend doen. Maar laten we niet de suggestie wekken dat die besluiten daarmee goddelijk gesanctioneerd zijn. Dat komt dichtbij de overtreding van het 3e gebod, waar het er om gaat dat we God maar al te gemakkelijk voor ons eigen karretje willen spannen.

Samenwerkingsgemeenten zitten in een moeilijke situatie. Die situatie komt door het uitblijven van landelijke eenheid. Al te lang zijn de gevolgen daarvan op die gemeenten afgewenteld. Nu is blijkbaar het moment gekomen dat het teveel knelt. De wijze waarop het gaat – gemeenten die zich onttrekken aan besluiten van één van de kerkverbanden – is niet netjes. Maar het evenmin netjes om de schuld hiervan compleet bij de samenwerkingsgemeenten neer te leggen en hen alvast te sommeren het kerkverband te verlaten. Dat doet geen recht aan de situatie zoals ze ontstaan is.

Voorlopig vind ik het met dit blog wel weer welletjes. Ik heb nog niet alles gezegd wat er te zeggen valt, zeker ook over niet-samenwerkingsgemeenten die vrouwelijke ambtsdragers willen en over de bijbelse onderbouwing, maar voor alles is een tijd. Ik trek me nu een paar maanden terug in studie en vakantie. Later misschien meer.




[2] Dat was de regeling op basis waarvan classis Apeldoorn van de CGK haar eerder gegeven toestemming aan Arnhem om vrouwen te bevestigen weer introk.
[3] Juridisch gezien lijkt dit me een problematische formulering, want wat is nu precies verstrekkender, vrouwen toelaten tot de ambten of ze eruit weren?

donderdag 20 juni 2019

De situatie in de CGK (2) kerkrecht


Volgens prof. dr. Herman Selderhuis plaatsen kerken die vrouwelijke ambtsdragers aanstellen zich feitelijk buiten het kerkverband. Ds. Pieter de Boer riep in het Reformatorisch Dagblad de classes van Apeldoorn en Utrecht op om de geloofsbrieven van de samenwerkingsgemeentes van Arnhem en Nieuwegein niet langer te aanvaarden. In mijn vorige blog heb ik aangegeven dat dit inderdaad mogelijk is. Maar naar mijn overtuiging is het niet de enige mogelijkheid, en is het ook niet nodig.  

In de CGK zijn er tal van kerken die zich niet aan alle kerkordelijke afspraken houden: er zijn kerken zonder tweede kerkdienst (art. 64 KO), er zijn kerken die niet de vastgestelde doop- en avondmaalsformulieren gebruiken (art. 62 KO)  en er zijn kerken waarin de ouderlingen niet jaarlijks huisbezoek afleggen (art. 23 KO). Dat heeft nooit geleid tot de uitspraak dat deze kerken zich feitelijk buiten het kerkverband plaatsen.

In het verleden hadden we in de CGK de gezangenkwestie. In tal van gemeentes en lange tijd tot op synodaal niveau werd er gestreden over de vraag óf je gezangen mocht zingen en zo ja welke. Heel wat exegeses en toepassingen van o.a. Efeze 5:19 zijn gemaakt, en er werd op basis van de Bijbel geargumenteerd. Lange tijd was het niet mogelijk om het vrije lied in de eredienst te zingen. Er waren echter wel gemeenten die daartoe overgingen en daarmee zich niet hielden aan wat de synode had besloten. Maar nooit kregen zij te horen dat ze zich feitelijk buiten het kerkverband hadden geplaatst.

De redenering van Selderhuis en anderen is daarom niet zomaar een juridisch spel. Er speelt meer. Het gaat volgens hen om een principiële zaak omdat de binding aan de Schrift ermee gemoeid is. En dat is een zaak die het belijden van de kerk raakt (art. 5 NGB). In mijn theologenblog van deze week heb ik laten zien dat dat dat wel telkens geponeerd wordt, maar niet onderbouwd. Het gaat in de discussie naar mijn overtuiging om de uitleg en toepassing (zo je wilt gereformeerde hermeneutiek) van de Schrift, maar niet om de onderwerping aan de Schrift op zich.[1]

De oproep van ds. Pieter de Boer aan de classes van Apeldoorn en Utrecht om de geloofsbrieven van Arnhem en Nieuwegein niet te aanvaarden hoeft daarom niet perse opgevolgd te worden. Beide classes kunnen er ook voor kiezen het inhoudelijke gesprek met die gemeenten over de gronden van hun keuze voor vrouwelijke ambtsdragers aan te gaan. Daarbij zullen zij zich er van moeten vergewissen of die gemeenten zich daadwerkelijk aan het gezag van de Schrift onttrekken. Mocht dat niet het geval zijn dan blijft over dat zij zich niet aan kerkelijke afspraken houden. Dat kan reden zijn voor zorg, voor nog meer gesprek, maar niet om hun geloofsbrieven niet langer te aanvaarden.

In m’n volgende blogpost wil ik ingaan op de status van samenwerkingsgemeenten en wat maakt dat juist zij keuzes maken die ingaan tegen kerkelijke afspraken in de CGK.


[1] Misschien dat ik de komende tijd wat tijd vrij kan maken om dat nog wat nader te onderbouwen vanuit de exegese, maar naar mijn idee gebeurt er iets dat niet veel schokkender is dan vrouwen die met onbedekt hoofd bidden, iets dat ds. Pieter de Boer tot mijn verrassing onder de middelmatige zaken blijkt te scharen.


woensdag 19 juni 2019

De situatie in de CGK (1) visie op de kerk


Op de ambtsdragersconferentie van de CGK zette prof. dr. Herman Selderhuis de toon door te stellen dat samenwerkingsgemeenten die vrouwelijke ambtsdragers aanstellen zich feitelijk buiten het kerkverband plaatsen. Die roep vindt nogal stevig weerklank in een deel van onze kerken.[1] Openlijk wordt de synode opgeroepen om stappen te zetten die tot een nieuwe scheur zullen leiden.[2] Als deze roep maar vaak genoeg wordt herhaald neemt de kans ook toe dat het daadwerkelijk gaat gebeuren. Dat zou heel verdrietig zijn. In een paar blogs wil ik hierover wat gedachten op een rij zetten.  

De basis voor de roep van Selderhuis is een vrij eenvoudige visie op het kerkrecht: je maakt als kerken afspraken, daar houd je je aan, en anders doe je niet meer mee. In De Wekker van 7 juni zette Selderhuis zijn visie op het kerkverband nog eens uiteen:
“Uitgangspunt van een kerkverband is wel dat de kerk plaatselijk is en dat de Schrift geen enkele kerk verplicht lid van een kerkverband te zijn, maar geestelijke eenheid brengt wel bij de plicht en roeping elkaar te dienen. Plaatselijke kerken treden vrijwillig tot een kerkverband toe en stemmen door toetreding met de bestaande regels in. Toetreding betekent in het gereformeerde kerkrecht ook dat een gemeente vrijwillig een deel van haar zelfstandigheid afstaat, doordat ze instemt met de regel dat besluiten die bij meerderheid genomen worden ook door de minderheid geaccepteerd worden.”
Als ik Selderhuis goed begrijp is een kerkverband een soort van democratie, die zich vormt als er een aantal plaatselijke kerken zijn die zich geestelijk voldoende op één lijn bevinden. En als je je niet meer voldoende op één lijn bevindt dan kun je als plaatselijke kerk weer losmaken uit die democratie en in vrijheid je weg vervolgen, zoveel mogelijk als goede vrienden.

Ik denk dat deze visie zowel kerkhistorisch, confessioneel als Bijbels niet juist is. Er is in de geschiedenis van de gereformeerde kerken nooit een moment geweest dat losse plaatselijke kerken er voor kozen om vanaf nu samen een kerkverband te gaan vormen omdat ze zich geestelijk in elkaar herkenden.[3] De gereformeerde kerkverbanden, inclusief de nationale kerken ten tijde van de Reformatie, zijn alle ontstaan uit pijnlijke kerkscheuringen. Dat die kerkscheuringen zoveel pijn deden heeft er mee te maken dat er geen vrienden uit elkaar gingen, maar dat er een lichaam scheurde, het lichaam van Christus. Als je die kerkscheuringen door de geschiedenis heen in omgekeerde richting volgt kom je uiteindelijk bij de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk van Nicea. Principieel kan er maar één kerk zijn.

Dat is ook de taal van de gereformeerde confessie zoals we die horen in Artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Midden in het kerkelijke trauma van de reformatie klinkt daar helder en duidelijk dat er maar één Kerk kan zijn. De belijdenis doelt daar niet op de onzichtbare ware Kerk[4], maar op de zichtbare Kerk. De vraag is voor de NGB dan ook vooral wélke Kerk de ware Kerk is. Dat is volgens de NGB de Kerk van de reformatie. De kerk van Rome is de valse kerk, en de overige ‘kerken’ noemt de belijdenis onder de titel sekten. Dat het, nu we talloze kerksplitsingen verder zijn, ingewikkeld is om onbekommerd de NGB na te spreken lijkt me helder. Maar de uitspraak dat er principieel maar één Kerk kan zijn lijkt me Bijbels gefundeerd.

Het Nieuwe Testament kent maar één kerk. Rond Christus vormt zich door de heilige Geest te Jeruzalem één gemeenschap die zich vervolgens door zendingswerk tot aan de einden der aarde verspreidt, maar toch één blijft. Want door bij Christus te horen, hoor je bij het ene lichaam. Daar zit ook in het Nieuwe Testament al een organisatorische kant aan. Denk aan het apostelconvent in Handelingen 15 waarbij alle kerken inzake een belangrijk vraagstuk, geleid door de Geest, eenparig één lijn trekken. Denk aan het gegeven dat de apostelen in elke gemeente oudsten aanstellen of laten aanstellen. Denk aan de vele brieven van o.a. Paulus om de gemeenten bij de ene Heer te bewaren. In geen van die brieven klinkt ook maar de geringste suggestie dat je als plaatselijke kerk net zo goed los kunnen zou staan dan het geheel.[5]

Ondertussen hebben we in de huidige situatie, met tal van kerkverbanden, alleen al op gereformeerd terrein, wel een flink hermeneutisch probleem. Ik vind het onmogelijk om met de NGB in artikel 29 nog langer te zeggen dat ik behoor tot de ware kerk c.q. dat de CGK de ware kerk is. Dat beweren zou getuigen van zo’n hoogmoed en diskwalificatie van zoveel broeders en zusters dat het niet in me opkomt om het zelfs maar te overwegen. Tegelijk constateer ik dat er principieel maar één kerk kan zijn.

In een eerdere blog schreef ik dat de ene kerk niet meer bestaat. En dat de huidige kerkverbanden alleen bestaansrecht hebben als ze zich zien als tijdelijke noodverbanden.[6] Dat in het DNA van elk kerkverband het diepe verlangen hoort te zitten om zich zelf op te heffen bij het opgaan in een groter geheel. Bij zo’n kerk, die ondanks haar kleine omvang voluit katholiek-gereformeerd gelooft, hoort dat we elkaar alleen in wezenlijke zaken binden en als kerken niet over elkaar heersen.[7] Bij het besef dat je onderweg bent om jezelf op te heffen hoort de houding om alleen de meest wezenlijke zaken vast te leggen. De katholiek-gereformeerde kerkleer heeft het daarom in zich om veel ruimte te bieden aan diversiteit. Juist vanuit het besef dat opnieuw een scheur het lichaam van Christus nog verder verdeelt. Toch is de tendens in onze kerken momenteel om die ruimte niet te bieden en dat vervult me met zorg.

Ik ga er vanuit dat Selderhuis in zijn artikel de kerkrechtelijke situatie van ons kerkverband goed weergeeft. En ik ga er vanuit dat het werkelijk mogelijk is dat ons kerkverband besluit om kerken met vrouwelijke ambtsdragers niet meer tot vergaderingen toe te laten en hen zo feitelijk uit het kerkverband zet. Maar het is ook wel goed om te beseffen dat de CGK daarmee zouden uitspreken dat de opvatting over de positie van de vrouw wezenlijk tot het belijden van de kerk behoort en dus een kerkscheuring waard is. Ik hoop en bid dat die keuze niet gemaakt gaat worden.   
  
In een volgend blog wil ik ingaan op de vraag hoe hard de uitspraak dat kerken die zich niet houden aan afspraken zich feitelijk buiten het kerkverband plaatsen in werkelijkheid is.




[1] Ik denk aan het artikel van ds. Pieter de Boer https://www.rd.nl/opinie/vrouw-in-ambt-geen-middelmatige-zaak-1.1574540 en ook aan de berichten over de ambstdragersconferentie van stichting Bewaar het Pand.
[3] Wellicht dat dit bij evangelische kerken wel gebeurt. Hun ecclesiologie lijkt dan m.i. ook sterk op de weergave van Selderhuis.
[4] Op basis van alleen artikel 27 zou je wel kunnen denken dat de ene kerk volgens de NGB vooral onzichtbaar is.
[5] Ik verwijs hier graag naar het blog van Bert Loonstra die hetzelfde constateert http://www.bertloonstra.nl/blog/selderhuis-over-de-bijbel-en-het-kerkverband/
[6] Ik besef heel goed dat dit nogal counter-cultural is in een tijd waarin veel christenen meerdere kerkverbanden als een luxe ervaren, en ‘kiezen wat bij hen past’. Nu zou er ook in een ongedeelde kerk heel veel diversiteit moeten kunnen zijn, met meerdere signaturen in één woonplaats. Een verenigde kerk wordt hoe dan ook een bredere kerk.
[7] Dit is iets wat Selderhuis ook schrijft. En ik denk dat hij er gelijk in heeft dat de reformatorische nadruk op de vrijheid van de plaatselijke gemeente een belangrijke correctie is op de Rooms-katholieke kerkleer en praktijk.