Een aspect dat in de discussie over de situatie in de CGK
onderbelicht blijft is dat het bij de gemeenten die overgaan tot de bevestiging
van vrouwelijke ambtsdragers om samenwerkingsgemeenten
gaat. Dat is geen toeval en in dit blog wil ik beschrijven wat er
kerkrechtelijk gezien aan de hand is.
Al in de jaren ’70 deed de synode van de CGK de oproep om
samenwerking te zoeken met gemeentes van de NGK. Die plaatselijke samenwerking werd
gezocht met het oog op een toekomstig samengaan van beide kerkverbanden. Zo’n
samengaan dient niet alleen van bovenaf te worden georganiseerd en daarom was
het een goede keuze om onderop te beginnen en dat naar boven te laten
doorwerken.
Na een tijd van kennismaking ontstonden de eerste samenwerkingsgemeenten.
Die bestaan nu al weer tientallen jaren. De gemeente van Arnhem bijvoorbeeld is
al sinds 1995 een samenwerkingsgemeente. Dat houdt in dat er één gemeente en
één kerkenraad is. Die ene gemeente is lid van twee kerkverbanden. Formeel ben
je als kerklid nog lid van één van die beide kerkverbanden. Maar dat is
voorlopig, met het oog op een toekomstig samengaan van de kerkverbanden.
Daarbij is goed om te bedenken dat een fusiekerk altijd meer
diversiteit zal hebben dan elk van de losse kerkverbanden. Een fusiekerk zal dus,
nog meer dan de huidige kerkverbanden, alleen de meest wezenlijke zaken vast dienen
te leggen en zo meer ruimte bieden aan plaatselijke diversiteit. Iets wat ze op
dit moment in de GKV en NGK lijken te begrijpen met het oog op de toekomstige
kerkorde.
In de tijd voorafgaand aan de fusie hebben de
samenwerkingsgemeenten te maken met verschillend kerkrecht. Daarom zijn er
allerlei regelingen geschreven om de voorlopige situatie in de
samenwerkingsgemeenten te regelen.
Het grote probleem voor de samenwerkingsgemeenten met
CGK-achtergrond is dat een toekomstige fusie van kerkverbanden helemaal uit
beeld is geraakt. Daardoor wordt de tijdelijke situatie van een
samenwerkingsgemeente een situatie die in principe oneindig lang kan
voortbestaan. Daar hebben de samenwerkingsgemeenten zelf niet voor gekozen,
maar ze ondervinden er in de praktijk wel de moeite van. Ze voelen zich ‘klem en verloren’.[1]
Ondertussen zijn de ontwikkelingen in samenwerkingsgemeenten
zelf doorgegaan. Naarmate een samenwerkingsgemeente langer bestaat voelen veel
minder leden zich specifiek verbonden aan één van beide kerkverbanden. Dat is
een logische én goede ontwikkeling. Logisch omdat nieuwe leden hebben gekozen
voor de samenwerkingsgemeente en niet voor de CGK of NGK. Goed omdat met het
oog op een landelijke kerkfusie alvast zichtbaar wordt wat voor identiteit zo’n
fusiekerk krijgt en dat die identiteit inderdaad niet meer in één van beide
kerkverbanden kan liggen.
Het is begrijpelijk dat voor deze gemeenten op een gegeven
moment het kerkrecht gaat knellen. Dat komt des te meer doordat bij verschillen
in kerkrecht de gemeente niet altijd zelf mag kiezen wat goed en opbouwend is
in de eigen situatie. Dat laatste is aan de hand rond vrouwelijke ambtsdragers.
De regeling schrijft nu voor dat als één van beide kerkverbanden geen
vrouwelijke ambtsdragers kent, die in een samenwerkingsgemeente ook niet zullen
worden aangesteld. [2] Achtergrond
van deze regeling is een principe dat met name vanuit de CGK steeds weer
herhaald wordt: dat samenwerkingsgemeenten zich dienen te houden aan de minst
verstrekkende kerkorde.[3]
Vanuit samenwerking gedacht lijkt mij
dit een niet zo principieel principe, het komt er op neer dat je zegt:
samenwerken prima, maar wel op ónze voorwaarden. Dat is iets dat je naar mijn
overtuiging niet van samenwerkingsgemeenten kan vragen. En zo is het goed
verklaarbaar dat dit in sommige gemeenten zozeer knelt dat men overgaat tot het
wel bevestigen van vrouwelijke ambtsdragers.
Een ander gevolg van deel uitmaken van twee of meer kerkverbanden
is dat bepaalde kerkelijke ‘logica’ ineens heel anders overkomt. Ik denk aan de
volgende opmerking van prof. Selderhuis in zijn lezing op de
ambtsdragersconferentie: “Dit principe betekent naar de ene kant dus dat het
niet maar onfatsoenlijk maar onkerkelijk en naar mijn gedachte zondig is als
besluiten die we biddend, bij een open Bijbel en na overleg samen genomen
hebben, naast je neer te leggen.” Deze redenering is ‘logisch’ als je lid bent
van één kerkverband. Dit wordt heel ingewikkeld als je lid bent van twee
kerkverbanden waarbij de ene vergadering (CGK 1998), biddend en bij een open
Bijbel, een ander besluit neemt dan de andere vergadering (NGK 2004). Heeft de
ene vergadering dan beter gebeden dan de ander en hoe meet je dat? Leidt God
synodevergaderingen tot verschillende Bijbelse besluiten? En wat nu als je je
als gemeente sterk herkent in het ene besluit en je het vanwege de andere
vergadering toch niet mag? Opvallend genoeg deed Selderhuis deze uitspraak
zonder zich er rekenschap van te geven dat het bij samenwerkingsgemeenten echt
anders ligt.
Terzijde, de wijze waarop een biddende houding op deze
manier een argument in een discussie wordt is dubieus. Het heeft toch iets van:
als je wat anders vindt dan trek je een biddend genomen besluit (door dat gebed
blijkbaar extra gewichtig) in twijfel. Alle keren dat ik het niet eens was met
een synodebesluit heb ik dit argument gehoord, en alle keren had ik de sterke
gewaarwording met dit argument gemanipuleerd te worden. We mogen ervan uitgaan
dat christenen, kerkenraden, classes en synodes hun werk biddend doen. Maar
laten we niet de suggestie wekken dat die besluiten daarmee goddelijk
gesanctioneerd zijn. Dat komt dichtbij de overtreding van het 3e
gebod, waar het er om gaat dat we God maar al te gemakkelijk voor ons eigen
karretje willen spannen.
Samenwerkingsgemeenten zitten in een moeilijke situatie. Die
situatie komt door het uitblijven van landelijke eenheid. Al te lang zijn de
gevolgen daarvan op die gemeenten afgewenteld. Nu is blijkbaar het moment
gekomen dat het teveel knelt. De wijze waarop het gaat – gemeenten die zich
onttrekken aan besluiten van één van de kerkverbanden – is niet netjes. Maar
het evenmin netjes om de schuld hiervan compleet bij de samenwerkingsgemeenten
neer te leggen en hen alvast te sommeren het kerkverband te verlaten. Dat doet geen
recht aan de situatie zoals ze ontstaan is.
Voorlopig
vind ik het met dit blog wel weer welletjes. Ik heb nog niet alles gezegd wat
er te zeggen valt, zeker ook over niet-samenwerkingsgemeenten die vrouwelijke ambtsdragers willen en over de bijbelse onderbouwing, maar voor alles is een tijd. Ik trek me nu een paar maanden
terug in studie en vakantie. Later misschien meer.
[2] Dat was de regeling op basis waarvan
classis Apeldoorn van de CGK haar eerder gegeven toestemming aan Arnhem om
vrouwen te bevestigen weer introk.
[3]
Juridisch gezien lijkt dit me een problematische formulering, want wat is nu
precies verstrekkender, vrouwen toelaten tot de ambten of ze eruit weren?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten