zaterdag 14 oktober 2017

Over de GTU en kerkelijke eenheid

Het Nieuwe Testament ken slechts één kerk. Dat is een principieel gegeven. Er kan maar één kerk zijn omdat er één Heer is. De nieuwtestamentische kerkleer is stevig verankerd in de leer over Christus. Met zijn bloed heeft Hij voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, en Hij heeft daar voor God één koninkrijk uit gevormd (Opb. 5:9-10). De eenheid is ook urgent. Dat blijkt uit het gegeven dat vrijwel alle brieven van Paulus gaan over het bewaren van de eenheid. Steeds wordt de roep om eenheid gefundeerd in het evangelie: jullie hebben één Heer, jullie zijn allemaal door zijn ene offer gered én tot een eenheid gevormd en geroepen. Er ligt dus een rechtstreekse lijn tussen de juiste beleving van het evangelie en de roeping tot eenheid.

De vroege kerk heeft de principiële eenheid van de kerk vastgelegd in belijdenissen. De duidelijkste belijdenis is die van Nicea die van de kerk zegt: zij is één, heilig, katholiek en apostolisch. Vier woorden die elkaar wederzijds aanvullen en het beeld schetsen van een gemeenschap die geroepen is uit de wereld (heilig), gefundeerd op het apostolisch onderwijs aangaande Christus (apostolisch), tijd- en plaatsoverstijgend (katholiek) en daarom principieel één. Er kunnen niet meerdere heilige, katholieke, apostolische kerken zijn. De eenheid van de kerk zit in het hart van haar identiteit. En dat komt doordat de ene Heer in het hart van haar identiteit staat.

Sinds de eerste kerkscheuringen bestaat er iets wat principieel niet kan bestaan: meerdere kerken. Er zijn conflicten in het lichaam van Christus zo uit de hand gelopen dat het gevolg is dat christenen elkaar wederzijds hebben uitgesloten van het lichaam van Christus. Geen van de kerken heeft de eenheid bewaard en daarom kan geen van de kerken zich katholiek noemen, alle kerken zijn afgeweken van het apostolische onderwijs (die de eenheid van de kerk veronderstelt) en de heiligheid van de kerk, die erin bestaat dat ze het ene volk van God is, bestaat niet meer.

De huidige kerkelijke situatie laat zich daarom het best typeren als een Babylonische ballingschap: weg uit het beloofde land vanwege onze zonde. En de huidige kerkverbanden hebben alleen bestaansrecht als zij zichzelf zien als een noodverband: een tijdelijk verband van kerken om in de ballingschap te overleven totdat de eenheid weer teruggevonden is. Kerkverbanden ontlenen hun identiteit dus aan de diepe wens om zichzelf te kunnen opheffen bij het opgaan in een groter geheel.
Dit geldt dus ook voor een gereformeerde kerk die voluit kerk wil zijn. De vier elementen van Nicea zijn het hart van haar identiteit, en met vreugde zal zo’n gereformeerde kerk alles wat niet tot dat hart behoort prijsgeven vanwege eenheid met andere kerken.

Hoe verdrietig anders is de huidige opstelling van de Christelijke Gereformeerde Kerken, waar ik toe behoor. Met schaamte schrijf ik erover omdat het lijkt alsof de beleving van kerkverband als noodverband helemaal weg is ten gunste van een beleving waarbij het ‘eigene’ van de CGK wordt benadrukt als iets dat beschermd moet worden tegen anderen. Het negatieve besluit van de synode over de Gereformeerde Theologische Universiteit (GTU) is formeel niet genomen vanwege deze eigenheid. Maar in de wandelgangen speelt het een grote rol. Opvallend is dat de synode geen hand meer uitsteekt naar de partners in deze samenwerking om een andere weg te vinden om de opleiding samen te doen.

Nu is er met iets eigens als zodanig niks mis. Maar de CGK is het eigene gaan koesteren als iets dat tot het hart van haar identiteit behoort en dat tegen het samengaan met andere kerken beschermd moet worden. En daarmee is het kerkverband een principiële grens overgegaan. Niet de vier elementen van Nicea vormen het hart van haar identiteit, maar er is iets bijgekomen dat als een koekoeksjong de andere dingen uit het nest dreigt te werpen.

Het duidelijkst is dat zichtbaar in het synodebesluit over de afvaardiging van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers naar de classis. In dat besluit is binnenkerkelijke eenheid tot een zelfstandig principe verheven. Dus kerkelijke eenheid (waar binnenkerkelijke eenheid uiteraard onderdeel van is) is niet het enige principe, maar er is een tweede principe bijgekomen, binnenkerkelijke eenheid, dat nu op papier evenveel gewicht krijgt als kerkelijke eenheid. De gevolgen van die stap zijn direct zichtbaar geworden. De synode is in de besluitvorming over dit aangelegen punt namelijk over ‘botsende principes’ gaan spreken. Dus het principe binnenkerkelijke eenheid ‘botst’ nu met het principe kerkelijke eenheid. En op basis daarvan wordt een besluit genomen over de samenwerking met andere kerken dat maar één kant kan opvallen, namelijk: de rem er op. In de praktijk blijkt binnenkerkelijke eenheid zwaarder te wegen dan kerkelijke eenheid. Vanaf nu kan elke minderheid die zicht bezwaard voelt door eenheid met andere kerken zich op de binnenkerkelijke eenheid beroepen en het samenwerkingsproces blijvend onder druk zetten.

Hier gebeurt iets wat principieel onjuist is. Als we namelijk belijden dat de kerk één, heilig, apostolisch en katholiek is, dan is er maar één eenheid. Die van de kerk. Als je constateert dat de eenheid met andere kerken een principiële zaak is (zoals de synode terecht doet), dan hebben mensen die daar moeite mee hebben een geestelijk probleem, en dáár moet wat aan gedaan worden. Maar als je van binnenkerkelijke eenheid een apart principe maakt ontstaat er ruimte om die ongeestelijke moeite blijvend een reden te laten zijn om de samenwerking met andere kerken tegen te houden.

In de kerkelijke eenheid gaat het uiteindelijk om de eenheid van Christus. De dringende vraag aan de CGK is nu: zijn we bereid om Zijn eenheid het hart van onze identiteit te laten uitmaken?

Naschrift: ik kreeg van verscheidene kanten de reactie dat 'wandelgangen' als basis voor mijn opvatting over het GTU-besluit van de christelijk-gereformeerde synode niet zo stevig is. Omdat het complete besluit nog niet gepubliceerd is, en de bespreking achter gesloten deuren was, kan ik inderdaad niet volledig en in alle nuance overzien wat de werkelijke reden voor dit besluit is geweest, en bestaat de kans dat ik de broeders ter synode geen recht heb gedaan. Wat ik schrijf over de wijze waarop de CGK omgaan met de 'eigenheid' en binnenkerkelijke eenheid is iets waar ik nog steeds achter sta, maar de link met het GTU-besluit is te voorbarig geweest.

N.b. over het besluit om niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers niet naar de classis af te vaardigen schreef ik al eerder.