donderdag 20 juni 2019

De situatie in de CGK (2) kerkrecht


Volgens prof. dr. Herman Selderhuis plaatsen kerken die vrouwelijke ambtsdragers aanstellen zich feitelijk buiten het kerkverband. Ds. Pieter de Boer riep in het Reformatorisch Dagblad de classes van Apeldoorn en Utrecht op om de geloofsbrieven van de samenwerkingsgemeentes van Arnhem en Nieuwegein niet langer te aanvaarden. In mijn vorige blog heb ik aangegeven dat dit inderdaad mogelijk is. Maar naar mijn overtuiging is het niet de enige mogelijkheid, en is het ook niet nodig.  

In de CGK zijn er tal van kerken die zich niet aan alle kerkordelijke afspraken houden: er zijn kerken zonder tweede kerkdienst (art. 64 KO), er zijn kerken die niet de vastgestelde doop- en avondmaalsformulieren gebruiken (art. 62 KO)  en er zijn kerken waarin de ouderlingen niet jaarlijks huisbezoek afleggen (art. 23 KO). Dat heeft nooit geleid tot de uitspraak dat deze kerken zich feitelijk buiten het kerkverband plaatsen.

In het verleden hadden we in de CGK de gezangenkwestie. In tal van gemeentes en lange tijd tot op synodaal niveau werd er gestreden over de vraag óf je gezangen mocht zingen en zo ja welke. Heel wat exegeses en toepassingen van o.a. Efeze 5:19 zijn gemaakt, en er werd op basis van de Bijbel geargumenteerd. Lange tijd was het niet mogelijk om het vrije lied in de eredienst te zingen. Er waren echter wel gemeenten die daartoe overgingen en daarmee zich niet hielden aan wat de synode had besloten. Maar nooit kregen zij te horen dat ze zich feitelijk buiten het kerkverband hadden geplaatst.

De redenering van Selderhuis en anderen is daarom niet zomaar een juridisch spel. Er speelt meer. Het gaat volgens hen om een principiële zaak omdat de binding aan de Schrift ermee gemoeid is. En dat is een zaak die het belijden van de kerk raakt (art. 5 NGB). In mijn theologenblog van deze week heb ik laten zien dat dat dat wel telkens geponeerd wordt, maar niet onderbouwd. Het gaat in de discussie naar mijn overtuiging om de uitleg en toepassing (zo je wilt gereformeerde hermeneutiek) van de Schrift, maar niet om de onderwerping aan de Schrift op zich.[1]

De oproep van ds. Pieter de Boer aan de classes van Apeldoorn en Utrecht om de geloofsbrieven van Arnhem en Nieuwegein niet te aanvaarden hoeft daarom niet perse opgevolgd te worden. Beide classes kunnen er ook voor kiezen het inhoudelijke gesprek met die gemeenten over de gronden van hun keuze voor vrouwelijke ambtsdragers aan te gaan. Daarbij zullen zij zich er van moeten vergewissen of die gemeenten zich daadwerkelijk aan het gezag van de Schrift onttrekken. Mocht dat niet het geval zijn dan blijft over dat zij zich niet aan kerkelijke afspraken houden. Dat kan reden zijn voor zorg, voor nog meer gesprek, maar niet om hun geloofsbrieven niet langer te aanvaarden.

In m’n volgende blogpost wil ik ingaan op de status van samenwerkingsgemeenten en wat maakt dat juist zij keuzes maken die ingaan tegen kerkelijke afspraken in de CGK.


[1] Misschien dat ik de komende tijd wat tijd vrij kan maken om dat nog wat nader te onderbouwen vanuit de exegese, maar naar mijn idee gebeurt er iets dat niet veel schokkender is dan vrouwen die met onbedekt hoofd bidden, iets dat ds. Pieter de Boer tot mijn verrassing onder de middelmatige zaken blijkt te scharen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten