Zondagmorgen 13
januari 2019 hield ik een preek naar aanleiding van de Nashville-verklaring. Normaal
schrijf ik mijn preken niet uit. Op verzoek doe ik dat dit keer wel. Dit is in
grote lijnen de preek die ik gisteren in de CGK van Zutphen hield. Ik vraag
jullie deze te lezen met in het achterhoofd dat de preek voor deze concrete
gemeente is geschreven. Dit kleurt mijn bewoordingen en voorbeelden. Verder is
de preek best lang. In de eerste helft zet ik een visie op de gemeente neer.
Pas in de tweede helft spreek ik dan concreter over homoseksuelen en
transgenders. Doorscrollen mag :-)
Waarom deze preek?
Er is de achterliggende week een bom ontploft in christelijk
Nederland. Een bom geladen met onzorgvuldig gekozen woorden. Een bom die ook te
vroeg is afgegaan. En de schade is groot. Het scherven rapen is nog maar net
begonnen. Sommigen van ons voelden verdriet, omdat het ging om over onze eigen
vriend of vriendin, of ons eigen kind. Anderen voelden zich genoodzaakt om op
hun werk hierop in te gaan, omdat hun collega’s er niets van begrepen. Misschien
voelde je ook wel verdriet omdat je dacht: ‘dat gewone geloof dat we vroeger
hadden, waarin we dingen duidelijk mochten zeggen, mag dat nog wel? Mogen we
nog wel gewoon zeggen wat de Bijbel zegt?’ Het leidde tot boze christenen
onderling. En dat levert misschien nog wel de meeste schade op: gelovigen die
elkaar met woorden te lijf gaan.
Ik had het deze week een beetje druk, en daarom had ik de
preek voor deze zondag vorige week al geschreven. De preek zou gaan over de
doop van Jezus. In dat bijbelgedeelte (Lucas 3:20-21) horen we hoe de Vader
tegen Jezus zegt: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’ Dat
zijn woorden uit Jesaja 42:1-7. Toen ik die tekst vorige week, nog voor het
hele Nashville-gebeuren, las, vond ik dat al een hele mooie tekst over Jezus: Hij
zoekt geen woordenstrijd op maar Hij heeft liefde voor kwetsbare mensen. Vorige
week zondagmorgen, toen die bom net was afgegaan, las ik volgens mijn
bijbelleesrooster
[i] diezelfde
tekst in Matteus 12:14-21, waar opnieuw diezelfde tekst instaat: geen
woordenstrijd, maar oog voor kwetsbare mensen. En die tekst heb ik in mijn
achterhoofd gehouden bij mijn eigen reacties op het thema van de Nashville-verklaring.
Hoe wij praten, welke woorden wij gebruiken, dat betekent ontzettend veel.
Ik heb mezelf altijd voorgenomen om de kerkdienst nooit te
gebruiken om over ‘kwesties’ te preken. Simpelweg omdat ik dan 20 minuten tot
een half uur heb om mijn standpunt uiteen te zetten, en u als gemeente niet
terug kunt praten. Dat acht ik weinig opbouwend. En iemand zei eens tegen mij: ‘je
kunt in de kerk heel goed een discussie winnen, maar je broeder of zuster
verliezen.’
[ii]
Daarom preek ik vandaag niet over dit thema om een discussie te winnen. Ik ben
zelf trouwens ook nog wat zoekend. Maar ik preek erover omdat ik denk dat deze
tekst ons vandaag allemaal wat te zeggen heeft. Deze tekst werpt licht op de
vraag: wat voor kerk zijn wij eigenlijk?
Wat voor kerk?
We lopen namelijk als gereformeerden het risico om een
standpuntenkerk te zijn
[iii].
We schrijven dan een beleidsnotitie over vrouw en ambt, ongehuwd samenwonen of
de kinderdoop, en we gebruiken vervolgens het standpunt om elkaar aan af te
meten en te zeggen: ‘jij deugt wel en jij deugt niet’. Maar als op die manier
standpunten in het centrum van het kerk-zijn komen te staan, dan zullen onze
woorden elkaar schade berokkenen. Geknakte rieten worden gebroken en de
kwijnende vlam dooft uit. Als we op die manier kerk zijn, dan volgen we Jezus
sowieso niet. Als Jezus in de wereld komt dan komt Hij niet om standpunten te
verkondigen en daar mensen op af te rekenen. Jezus gaat vaak in gesprek met
mensen. Maar op het moment dat zo’n gesprek de sfeer krijgt van een discussie
waarin ze Jezus willen pakken, dan loopt Hij weg. Niet dat Hij de discussie
niet kan winnen, we zien in de Bijbel genoeg voorbeelden dat Hij dat wel kan.
Maar het was gewoon z’n doel niet.
De geschiedenis van Matteus 12 laat dat ook zien. De
Farizeeën staan in de synagoge te kijken of ze Jezus kunnen betrappen op het
overtreden van het sabbatsgebod. Ze hebben in de eeuwen daarvoor geleerd om de
Schriften zo te lezen dat het voor hen heel duidelijk is: op de sabbat mag je
niet werken. Ze hebben met elkaar de Schrift uitgelegd en ze hebben er een vrij
goed beeld van wat er allemaal wel mag en wat er niet mag op de sabbat. En ze
proberen nu Jezus op dat punt te pakken. En Jezus kiest één goed voorbeeld om
uit te leggen wat hij gaat doen: het voorbeeld van een schaap dat in een kuil
valt en dat je ook op de sabbat redt. En vervolgens geneest Hij de man die daar
ziek in de synagoge zit. Vervolgens loopt Hij naar buiten, want Hij is niet
gekomen om die discussie te winnen, maar om die gekwetste man met zijn zere arm
bij God te brengen. En zo gaat Hij vervolgens ook om met zijn identiteit als
Zoon van God (Mat. 12:16). Hij praat daar liever niet over. Omdat dat afleidt
van zijn werkelijke missie, het redden van mensen.
En dat is dan ook de reden dat Matteus in hoofdstuk 12 die
woorden uit Jesaja 42 weer oppikt. Mensen willen een woordenstrijd, maar Jezus is
in deze wereld gekomen om het recht van God te brengen. Dat recht moeten we
trouwens hier niet juridisch lezen, alsof Jezus met een lijst geboden komt. Als
we deze tekst in Jesaja
[iv]
en Matteus in de context lezen dan blijkt dat het ergens anders om gaat. Het
recht van God dat komt overeen met een situatie van herstel, heelheid en vrede.
Iets waar we ons nu nauwelijks iets bij voor kunnen stellen omdat we geloven
dat Jezus dat in de toekomst pas echt komt brengen.
Jezus brengt die situatie van heelheid en vrede niet door de
juiste mening heel hard te verkondigen. Maar Jezus brengt Gods recht door wie
Hij is. Rondom Jezus komen mensen tot hun recht. Hij brengt mensen binnen in de
liefde van God. Daarvoor is Hij gekomen. En daarbij gaat Jezus het
voorzichtigst om met mensen die kwetsbaar zijn. Mensen die anders zijn, om dat
woord maar te gebruiken, mensen die aan de rand van de samenleving staan, die
ontvangen de bijzondere aandacht van Jezus. Symbolisch vind ik zijn omgang met
melaatsen. Die mensen mochten niet in hun dorp wonen. Die hoorden er niet bij.
Ze mochten door niemand aangeraakt worden, maar Jezus strekt zijn hand uit en
raakt ze aan.
[v] Dat is
zoals Hij optreedt. Jezus omarmt kwetsbare mensen en brengt ze thuis in de
liefde van God.
Wat betekent dit optreden van de Heer nu voor de kerk van
vandaag? Ik las er van de week een treffend beeld over.
[vi]
Er was een boer in Amerika en die boer had geen hek om zijn land. Een
Nederlandse toerist vroeg hem: ‘waarom heb jij geen hek om je land?’ De boer
zei: ‘in het midden ligt een bron.’ Dat beeld appeleert bij mij aan een diep
verlangen als het gaat om de kerk. Dat we niet onze identiteit als kerk laten
bepalen door hekken en grenzen, maar dat we dat laten bepalen door de bron die
in het midden ligt. Iedereen die daar naartoe wil geven we vrije toegang. En
als mensen van die bron drinken, dan gaat er echt wel wat met ze gebeuren. Maar
we hoeven als medechristenen niet angstvallig te controleren wát er dan gaat
gebeuren. Een prachtig beeld: een kerk die niet bepaald wordt door een hek,
maar door een bron.
Hoe omgaan met homoseksuelen en transgenders?
Vanuit deze houding wil ik dan iets zeggen over hoe we als
gelovigen vandaag zouden moeten omgaan met homoseksuelen en transgenders. En
dan besef ik heel goed dat ik hier voor me mensen zien die daar heel
persoonlijk mee te maken hebben. Misschien wachten jullie wel op een duidelijk
standpunt van mij. Ik vind het lastig om dat te geven, om de reden die ik al
zei. Ik vind de preek daar niet het geschikte medium voor. En eigenlijk denk ik
dat die duidelijke mening niet zo heel erg belangrijk is. De vraag die
belangrijker is is: hoe gaan we om met iemand die vanwege zijn of haar geaardheid
het risico loopt gekwetst te worden, juist in de kerk. En ik hoop dat wij met
elkaar in staat zijn om de houding van Jezus te laten zien. Omarmend richting
mensen, ongeacht welke opvatting je precies hebt over het huwelijk. Omarmend
richting mensen, die – en dan zeg ik het maar weer – anders zijn.
Ik heb trouwens op een bepaalde manier ook moeite met dat
taalgebruik, over anders-zijn, omarmen, naast mensen gaan staan en zo. Voor je
het weet straal ik namelijk uit als heteroseksuele getrouwde man die voorzover
anderen weten keurig binnen de lijntjes kleurt. Dat ik als hetero voorzichtig
omga met jou als homo
[vii]
of transgender. Dat is nogal neerbuigend. Ik die het netjes doe ga voorzichtig
om met jou die het minder netjes doet. Alsof ik door mijn hetero zijn al beter
ben dan een ander. En ik wil het niet zo zien. Maar in dat taalgebruik laat ik
het vaak wel zien. En dat is mijn zonde. Op die manier kijken naar jou als
medemens. En ik doe mijn best om je te zien als 100% gelijk aan mij.
Maar dat kan alleen door de genade van de Here Jezus. Omgaan
met medemensen lukt alleen als ik
[viii]
mezelf heb laten zien als zo’n geknakt riet en kwijnende vlam, opgeraapt door
Jezus. Want wat Jezus hier zegt dat gaat niet alleen over mensen die wij naar
de rand toeschuiven. Dit gaat over elk mens. Dit is wat wij zijn: een bevend
rietje. En als we niet door Jezus worden opgeraapt dan zijn we helemaal niets.
Als we niet thuisgebracht zijn in de liefde van God dan hebben we geen leven.
Komende middagdiensten preek ik uit de Dordtse Leerregels.
En die leerregels proberen te verwoorden dat genade ook echt genade is. Dat je
100% uit genade gered bent. Want, zo zegt dat geschrift, alleen als je beseft
dat je uit genade gered bent dan leer je een nederige houding tegenover andere
mensen. Tegenover God zijn we allemaal gelijk omdat we allemaal hetzelfde nodig
hebben. En we zijn alleen gered dankzij de genade van Jezus Christus.
Ik ga ervan uit dat er deze ochtend homoseksuelen en
transgenders in de kerk zitten. En stel je voor dat je dat aan nog niemand hebt
verteld, dan wil ik je uitnodigen om dat te vertellen aan iemand uit de kerk
die je vertrouwt. En dan hoop ik simpelweg dat God ons de genade geeft om goed
met je om te gaan. Want heel eerlijk. Met jou ben ik daar nog niet helemaal
gerust op. Want hoe komt het dat ik onder de 200+ leden van onze kerk niemand
ken die homoseksueel of transgender is? Het zou heel toevallig zijn als er echt
niemand is. Ik ken een beetje statistiek en als er zo’n 5 tot 7% van de
bevolking anders geaard is dan moeten we er dus in onze kerk een stuk of 10
hebben. Het kan natuurlijk zijn dat ze er ooit waren en inmiddels weg zijn. Het
kan ook zijn dat ze nog heel onveilig in de kast zitten. En dat roept bij mij
de vraag op: zijn wij als kerk werkelijk een veilige plek? Wat dat betreft zijn
we helaas zo veilig als de onveiligste schakel. Maar ik hoop en bid dat Gods
ons leert en helpt om het goed te doen.
Er is nog een probleem dat we als kerk hebben. En dat zit
opnieuw in de taal die, ook ik, vaak uit. Dat zit er in als we tegen jou als
homo of transgender zeggen: jij hebt een probleem en ik kom naast jou staan en
ik draag dat probleem met je mee. En dat is goed bedoeld en als mensen dat
zeggen dan kun je daar blij mee zijn.
Maar achterliggende week heb ik opnieuw gezien dat jij niet
degene bent met het probleem, maar wij, als kerk. Wij hebben een probleem en
dat is de achterliggende week heel groot naar buiten gekomen. Wij hadden
namelijk onze leer keurig op orde. Het klopte, we begrepen het en we konden het
uitleggen. God heeft man en vrouw geschapen en aan elkaar gegeven en zo is het.
En alles wat anders is, dat is niet goed. En toen kwamen jullie
[ix].
En jullie legden de terechte vraag in het midden van de kerk neer: ‘maar hier
ben ik, en ik ben anders’. Eerst hebben we geprobeerd, als kerk, om dat te
ontkennen. Daarna hebben we er een psychisch probleem van gemaakt. Psychiaters
op jullie afgestuurd, pastoraat bedreven om te proberen je geaardheid te
veranderen. Maar die bleek niet te veranderen. En jullie zijn er nog steeds en
jullie zeggen: ‘hier ben ik.’ En wij zijn in de war als kerk. Want onze leer
klopt niet meer helemaal met het leven. Het leven heeft teruggepraat. En wij zitten
als kerk met elkaar in een grote identiteitscrisis. Een crisis die ongeveer
elke kerk, van Rooms-Katholiek tot Pinkstergemeente, raakt. En die crisis
leidde tot de verwarring en harde taal van afgelopen week.
Jullie zijn een indringende vraag aan ons. En de
belangrijkste vraag die jullie aan ons stellen is: kunnen wij liefhebben wie
anders zijn? Want als we later in Gods oordeel komen en voor Gods troon staan,
dan zal de vraag aan ons niet zijn: ‘had je het juiste standpunt? Klopte je
leer?’ Maar de vraag zal zijn: ‘heb je liefgehad, elke naaste, als jezelf?’
[i] Uit Bid,
Luister, Leef van Rick Timmermans
[ii] Volgens
mij heb ik deze van Arie-Jan Mulder, die dat zelf in elk geval nadrukkelijk in
de praktijk brengt.
[iii] Deze gedachte
ontleen ik aan de mooie blog van
Jan Wolsheimer http://www.eeuwigheid.nl/de-nashville-verklaring/
[iv] Zie
Jesaja 40:27. Jesaja 42:1 is daar het antwoord op.
[vii] Nav deze
preek maakte mijn echtgenote de opmerking dat ik de lesbiënnes ben vergeten.
Een terechte opmerking. Ik gebruik het woord homoseksueel voor zowel
mannen als vrouwen. Dus lees het aub in die zin inclusief.
[viii] Ik
merk dat ik in preken vaak een inclusief ‘ik’ gebruik in plaats van een
inclusief ‘wij’. Zo laat dit 'ik' hier zich lezen.
[ix] Ik ben
hier in de ‘wij’ ‘jullie’ gaan praten, merkte ik. Niet omdat ik niet geloof dat
homo’s en transgenders ook bij het ‘wij’ van de kerk horen. Maar omdat de ‘jullie’
lange tijd buiten het blikveld van de kerk lagen, en pas relatief kort écht op
ons netvlies staan. En omdat ik inderdaad geloof dat homoseksualiteit en
transgenderisme een door God gegeven indringende vraag aan de kerk is.