woensdag 13 april 2016

Tekenen aan zon, maan en sterren - reactie op reacties (3)

Nadat ik gisteren heb geblogd over de grote verdrukking, nu iets over de kosmische tekenen die de wederkomst zouden aankondigen. 

De Bruin verwijt ons dat we iets verwachten wat het Nieuwe Testament en Jezus zelf niet verwachten. Maar Jezus heeft uitgebreid gesproken over het einde van alle dingen. Hij noemde tekenen aan de zon en de maan, de evangelieverkondiging aan alle volken.” Aldus Henk Poot. Op die tekenen aan zon en maan wil ik ingaan. En als lange toegift zeg ik dan ook iets over het teken van de Mensenzoon.

Tekenen aan zon, maan en sterren

Ik heb geen idee op welke wijze Henk Poot deze tekenen momenteel in vervulling ziet gaan. Vorig jaar hoorde ik een theorie dat een paar maansverduisteringen binnen twee jaar erop zouden duiden dat er ‘iets met Israël gaat gebeuren’. Maar Matteus 24:29 klinkt heel wat definitiever dan een paar maansverduisteringen. Het gaat over een totale wankeling van alles in de hemelsferen. Maar wat bedoelt Jezus als hij op die manier spreekt? 


In het verleden heb ik uitgebreid over dit punt geschreven. Daarom kan ik het nu kort doen. In Jesaja 13 lezen we hoe Gods oordeel over Babylon komt. Jesaja noemt het de “dag van de HEER, de dag van de ondergang” (Jes. 13:6). Vervolgens beschrijft hij realistisch welke angst en schrik er over de inwoners van Babylon komt. Maar dan vervolgt hij met: 
De sterren aan de hemel geven geen licht meer, sterrenbeelden doven uit, de zon is verduisterd als ze opkomt, het licht van de maan is verdwenen. (Jes. 13:10)
Nu, Babylon is gevallen, maar de zon schijnt nog steeds. Daarom moet er in dit soort teksten wat anders aan de hand zijn. Het spreken over vallen van zon, maan en sterren behoort tot het dichterlijk-apocalyptische taalgebruik om aan te geven dat er wereldschokkende gebeurtenissen (gaan) gebeuren. Ongeveer zoals wij spreken over een politieke aardverschuiving.  

Dat is precies wat er aan de hand is in het jaar ’70. Jeruzalem valt, de tempel gaat in vlammen op, een tijdperk van hoop en verwachting gaat in vlammen op en een tempelloos tijdperk treedt aan. Wie iets weet van het vroege jodendom weet hoe groot de schok was en hoe lang de verwerking van die schok duurde.

Het teken van de mensenzoon

Jezus vervolgt zijn rede met:
Dan zal het teken van de Mensenzoon verschijnen aan de hemel, en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels. (Mat. 24:30) 
Ik heb dit lang gelezen als een aankondiging van het laatste oordeel. En daar had ik dan direct de vraag bij: hoe komt het dat dat niet direct na het jaar ’70 is gebeurd? Terwijl Jezus het wel in zijn eigen generatie verwachtte (Matt. 24:34). Lang heb ik het gelezen als dat Jezus zich in elk geval qua tijdsduur heeft vergist, en vanuit vers 36 (de zoon kent het moment niet) vond ik dat ook wel te verdedigen.

Toch geloof ik nu dat ook dit vers in het jaar ’70 vervuld is. En dat komt door de duidelijke toespeling die er in deze tekst ligt op Daniël 7:13-14.
In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als een zoon van een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem geleid. Hem werden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en naties, welke taal zij ook spraken dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige heerschappij die nooit ten einde zou komen.
Daniël 7 is één van de ingewikkeldste hoofdstukken uit de Bijbel. Het hoofdstuk is te lezen tegen de achtergrond van het schrikbewind van Antiochus Epifanes in 168 voor Christus, die Jeruzalem overheerste en zelfs een beeld van Zeus in de tempel liet plaatsen. Het boek Daniël maakt gebruik van een literaire techniek waarbij gewone gebeurtenissen op de aarde weerspiegeld worden in gebeurtenissen in een hemels visioen. Zo ziet hij in het visioen dieren (vers 1-8), die in werkelijkheid koningen zijn (vers 17). En aan het eind van zijn visioen ziet hij dan iemand die eruit ziet als een zoon van een mens. In werkelijkheid gaat dat echter niet om één persoon, maar om “de heiligen van de hoogste God, die het koningschap ontvangen” (vers 18). De boodschap van Daniël 7 is tamelijk eenvoudig: Antiochus (het vierde dier) gaat voor eeuwig te gronde, en degenen uit Israël die trouw zijn aan God zullen voor altijd regeren. God stelt de verdrukte Joden in het gelijk en zij krijgen de regering over hun stad en tempel terug.

Het teken van de Mensenzoon in Matteus 24:30 hebben we tegen deze achtergrond te verstaan. Het gaat daar niet om de wederkomst van Jezus, maar veel meer om het feit dat Hij en de Zijnen door God in het gelijk worden gesteld. Zij, en niet het broeierige en opstandige Jeruzalem, stonden aan de goede kant van de geschiedenis.

Ik zeg het bewust op deze manier. Want we moeten deze hele rede van Jezus blijven verstaan tegen de achtergrond van zijn laatste week in Jeruzalem. Velen in Jeruzalem verwachten een Messias die legers zal aanvoeren om de Romeinen te verjagen (Marc. 11:10). Daartegen preekt Jezus als Hij in vers 5 en 23 tegen valse Messiassen preekt. Verder heeft Jezus in Jeruzalem geconstateerd dat het tempelsysteem zo onvruchtbaar is als een vijgenboom zonder vrucht (Mat. 21:18-22). En alle gelijkenissen die Hij vervolgens uitspreekt vormen een felle aanklacht tegen de Joodse leiders over de manier waarop zij Gods koninkrijk en tempel beheren (Mat. 21:23-22:14). Zijn discussies met de joden eindigen in de lange strafrede over de Farizeeën en Schriftgeleerden, waaruit blijkt dat Jeruzalem zich uiteindelijk tegen Gods Gezondene zal keren (Mat. 23).

Uit alles bleek dat ze niets begrepen van de manier waarop God zijn Messias koning over Israël wilde laten zijn. Namelijk niet door de wapens op te nemen, maar door te sterven.

Jezus kondigt de oordelen over Jeruzalem niet aan als iets waar hij van geniet. Maar als een noodlottig gevolg van de eigen keuze om Gods weg niet te herkennen (Mat. 23:37). Jezus’ profetie over Jeruzalem is daarom misschien niet eens te zien als een bovennatuurlijk inzicht in de loop der geschiedenis, maar gewoon als een vooruitziende blik: de geest die in Jeruzalem heerste moest wel leiden tot die noodlottige opstand die leidde tot de val van de stad in het jaar ’70. Geweld roept geweld op.

Een paar dagen na deze woorden geeft Jezus zijn leven en God geeft het Hem terug. Hij krijgt van God alle macht in hemel en op aarde (Mat. 28:28; vgl. Mat. 24:30). Ruim 30 jaar later komen de Joden in opstand. Ze nemen het leven van de Romeinen en hun leven wordt genomen. Jeruzalem valt. Beide gebeurtenissen samen zeggen: de manier van Jezus is de goede manier, Hij is de geliefde Zoon, door wie God zijn plan uitvoert. Hij, en degenen die Hem volgen, zijn door God in het gelijk gesteld.

(De volgende keer dan toch echt iets over de verkondiging van het evangelie aan alle volken)


5 opmerkingen:

  1. Dank Wim voor dit bondig exposé. Ik moet me (ooit) weer eens grondig gaan verdiepen in de apocalyptiek - toch ook een vak apart.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Hallo Wim, ik heb de afgelopen dagen al zoveel gelezen over dit onderwerp en raak er steeds meer van overtuigd dat dit de waarheid is. Alleen blijft er nog steeds één vraag knagen. Komt Jezus ooit weer op aarde? Ok, nog een vraag: Waar zijn de mensen die overleden zijn?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Wim: Zoals beloofd een samenvatting van wat kritische kanttekeningen van Dale C. Allison Jr. in zijn bijdrage in ‘Jesus & The Restoration of Israel’ bij de uitleg van NT Wright in zijn boek ‘Jesus and The Victory of God’.

    1. Zijn eerste punt is dat Wright een valste tegenstelling creëert door te doen alsof er maar twee opties zijn: Jezus had het met zijn taalgebruik in Mark. 13 e.a.p. over het eind van het space-time universe of over een binnentijdelijke gebeurtenis. Volgens Allison vergeet hij een categorie, nl. die waarin het wel eschatologisch bedoeld is en een radicale transformatie van de huidige kosmos plaatvindt. Hij wijst op Papias (in Eusebius’ Historia Ecclesiastica 3.39.12), Justinus de Martelaar (Dialogue with Trypho the Jew 80), Irenaeüs (Against Heresies 5.32-36), Tertullianus (Against Marcion 3.24) en Lactantius (Divine Institues 7.24-26) die allemaal in een wereldlijk millennium geloofden waarbij een wonderbaarlijke transformatie van de natuurlijke wereld zou plaatsvinden. Als vroege uitleggers dat relatief letterlijk op konden vatten, zo vraagt hij zich af, waarom zou men dan bepaalde andere teksten niet letterlijk hebben bedoeld en opgevat?

    2. Vervolgens gaat hij in op Mark. 13: 24, 25. Hij wijst er op dat de oorlogen, hongersnoden en aardbevingen eerder in het hoofdstuk ook letterlijk bedoeld zijn. Hij wijst op de Brief van Barnabas 15: 8 en de Sibylline Oracles 2:200-202 (“But the heavenly luminaries will crash together, also in an utterly desolate form. For all the stars will fall together on the sea”) waarin gedoeld lijkt te worden op letterlijke astronomische gebeurtenissen. Als Markus wel iets over astronomische tekenen had willen schrijven (i.p.v. louter metaforisch), hoe had hij dat dan moeten doen, vraagt Allison zich af? Mensen in die tijd hadden behoorlijk andere astronomische kennis dan wij en we kunnen niet omdat het voor ons onvoorstelbaar is dat b.v. sterren op de aarde vallen doen alsof men dat toen niet kon hebben bedoeld. Hoe kunnen we weten, zelfs in duidelijk apocalyptische teksten, dat mensen bepaalde bewoordingen niet letterlijk bedoelden en namen?

    In dat kader wijst hij ook op een interpretatie van Aristobulus, een gehelleniseerde Jood uit Alexandrië die normaliter een stoïcijnse allegorische benadering op teksten toepaste, maar in een citaat dat bewaard is in Eusebius (Preparation fort he Gospel 10.8) de tekenen uit Ex. 19: 16-18 (de berg in vuur en vlam, bazuingeschal en een aardbeving) vrij letterlijk nam. Hij wijst ook op Philo die de teksten van Jes. 11: 6-9; 35: 1, 2; Amos 9: 13-15 letterlijk interpreteerde. Hij schrijft dan: het waren voor die uitleggers blijkbaar niet louter metaforen voor het politieke welzijn van Israël, maar letterlijke voorspellingen die wijzen op wonderbaarlijke dingen die ooit in de natuur zullen plaatsvinden.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. 3. Hij wijst op het onderscheid tussen letterlijk taalgebruik, symbolisch taalgebruik en metaforisch taalgebruik. Het is soms wat al te simpel om te stellen dat men niet geloofde in iemand die letterlijk op wolken zou vliegen en dat het daarom metaforisch bedoeld moet zijn. Hij stelt daar een voorbeeld tegenover, nl. de zonsverduistering in Mark. 15: 33. Die lijkt wel letterlijk bedoeld, maar tevens symbolisch. De vraag is waarom dat bij zo’n vers als de komst van de zoon des mensen op de wolken niet ook het geval zou kunnen zijn of als het gaat om tekenen aan de zon, maan en sterren.

    4. Hij wijst ook op de parallellen met 1Thes. 5: 2 in verband met 4: 13-18, waarin de parousia en de dag van de Heer (inclusief dief-analogie) en de opstanding van doden met elkaar verbonden worden. Ook 2Pet. 3: 10 (die overigens in datzelfde vers over de wereldbrand spreekt) en Op. 3: 3 geven die dief-analogie volgens hem een eschatologische betekenis. Zou dat niet moeten betekenen dat we in Mat. 24: 43, 44 ook met een eschatologische analogie te maken hebben?

    Ik zal straks zelf ook op een aantal van die kanttekeningen reageren, maar ben wel benieuwd hoe jij dat tweede punt zou benaderen. Het lijkt me i.d.d. hermeneutisch lastig, omdat we toch wel enige aanwijzingen hebben dat mensen dergelijke voorspellingen over de hemellichamen letterlijk konden bedoelen (Bruce J. Malina schrijft daar in zijn boek ‘On the Genre and Message of Revelation’ ook het nodige over; hij benadert in zijn boek veel van de daar genoemde tekenen in de hemel vanuit de toenmalige astronomische denkbeelden). Twee zaken lijken me in ieder geval relevant: (1) alle teksten die gaan over “deze generatie” (waaronder Mat. 24: 34) zijn het best te duiden als betrekking hebbend op de generatie van Jezus’ tijdgenoten; dat geeft betekenis aan wat hij daarvoor zegt. (2) Het is maar zeer de vraag of mensen die niet goed ingevoerd waren in de apocalyptische codetaal dat wel goed begrepen. Dat geldt wellicht ook voor de kerkvaders.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het kan op zich de bedoeling zijn dat de tekenen letterlijk bedoeld zijn, het enige wat ik gedaan heb (al voor ik Wright las ;-)) is natrekken hoe dat soort taalgebruik in het OT gebruikt wordt. Vandaaruit is een letterlijke interpretatie minder waarschijnlijk, maar het kan door lezers altijd nog zo opgevat worden.
      Handelingen 2 betrekt de profetie van Joël geheel op de eigen tijd. Boeiend is dat sommige dingen daarvan op dat moment letterlijk zichtbaar worden, terwijl de astronomische dingen op Pinksteren toch niet zo plaatsvonden.

      Verwijderen